eigentijds

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Alternative forms[edit]

Etymology[edit]

From eigen +‎ tijd +‎ -s.

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ˌɛi.ɣənˈtɛits/
  • (file)
  • Hyphenation: ei‧gen‧tijds

Adjective[edit]

eigentijds (comparative eigentijdser, superlative meest eigentijds or eigentijdst)

  1. modern, contemporary, not oldfashioned

Inflection[edit]

Inflection of eigentijds
uninflected eigentijds
inflected eigentijdse
comparative eigentijdser
positive comparative superlative
predicative/adverbial eigentijds eigentijdser het eigentijdst
het eigentijdste
indefinite m./f. sing. eigentijdse eigentijdsere eigentijdste
n. sing. eigentijds eigentijdser eigentijdste
plural eigentijdse eigentijdsere eigentijdste
definite eigentijdse eigentijdsere eigentijdste
partitive eigentijds eigentijdsers

Derived terms[edit]