neerlandicus

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • neer·lan·di·cus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord neerlandicus neerlandici
verkleinwoord neerlandicusje neerlandicusjes

Zelfstandig naamwoord

de neerlandicusm

  1. (wetenschap), (beroep) iemand die is afgestudeerd in de Nederlandse taal en cultuur
    • Hij is sinds kort ook neerlandicus. 
Hyperoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be