- In de betekenis van ‘reinigingsmiddel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1288 [1]
de zeep v / m
- (scheikunde) (huishouden) substantie met een desinfecterende werking, gebruikt als schoonmaakmiddel of voor de persoonlijke hygiëne
- ▸ Scout en Frodo, waar ik de eerste nacht in San Diego logeerde, hamerden er bij mij op geen zeep en shampoo in de natuur te gebruiken.[2]
- ▸ Ook biologische zepen werden niet gewaardeerd in de natuur.[2]
- (huishouden) een stuk van bovengenoemde substantie, meestal in de vorm van een blok
- Geef mij de zeep eens aan.
1. schuimverwerkend reinigingsmiddel
zeep
- enkelvoud verleden tijd van zijpen
- Ik zeep.
- Jij zeep.
- Hij, zij, het zeep.
zeep
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zepen
- gebiedende wijs van zepen
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zepen
100 % |
van de Nederlanders;
|
99 % |
van de Vlamingen.[3]
|
- ↑ "zeep" in:
Sijs, Nicoline van der
, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ 2,0 2,1
Tim Voors
“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be