spoorloos

Dutch

Etymology

From spoor +‎ -loos.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈspoːrloːs/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: spoor‧loos

Adjective

spoorloos (not comparable)

1. traceless, trackless, without a trace

Inflection

Declension of spoorloos
uninflected	spoorloos
inflected	spoorloze
comparative	spoorlozer
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		spoorloos	spoorlozer	het spoorloost het spoorlooste
indefinite	m./f. sing.	spoorloze	spoorlozere	spoorlooste
	n. sing.	spoorloos	spoorlozer	spoorlooste
	plural	spoorloze	spoorlozere	spoorlooste
definite		spoorloze	spoorlozere	spoorlooste
partitive		spoorloos	spoorlozers	—