praatgraag

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Etymology[edit]

From praten (to talk) +‎ graag (gladly, willingly).

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ˈpraːtˌɣraːx/
  • (file)
  • Hyphenation: praat‧graag

Adjective[edit]

praatgraag (comparative praatgrager, superlative praatgraagst)

  1. loquacious, talkative
    Synonym: praatziek

Inflection[edit]

Declension of praatgraag
uninflected praatgraag
inflected praatgrage
comparative praatgrager
positive comparative superlative
predicative/adverbial praatgraag praatgrager het praatgraagst
het praatgraagste
indefinite m./f. sing. praatgrage praatgragere praatgraagste
n. sing. praatgraag praatgrager praatgraagste
plural praatgrage praatgragere praatgraagste
definite praatgrage praatgragere praatgraagste
partitive praatgraags praatgragers

Noun[edit]

praatgraag m (plural praatgragen, diminutive praatgraagje n)

  1. chatterbox; a talkative person
    Synonyms: babbelkous, kletskous