gelijktonig

Dutch

Etymology

From gelijk (“equal”) +‎ toon (“tone”) +‎ -ig (“-y”).

Pronunciation

• Audio:

  (file)

Adjective

gelijktonig (not comparable)

1. unisonoric

Inflection

Declension of gelijktonig
uninflected	gelijktonig
inflected	gelijktonige
comparative	—
		positive
predicative/adverbial		gelijktonig
indefinite	m./f. sing.	gelijktonige
	n. sing.	gelijktonig
	plural	gelijktonige
definite		gelijktonige
partitive		gelijktonigs

Antonyms

• wisseltonig