werkbaar

Dutch

Etymology

From werken +‎ -baar.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈʋɛrk.baːr/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: werk‧baar

Adjective

werkbaar (comparative werkbaarder, superlative werkbaarst)

1. workable, functional

Inflection

Declension of werkbaar
uninflected	werkbaar
inflected	werkbare
comparative	werkbaarder
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		werkbaar	werkbaarder	het werkbaarst het werkbaarste
indefinite	m./f. sing.	werkbare	werkbaardere	werkbaarste
	n. sing.	werkbaar	werkbaarder	werkbaarste
	plural	werkbare	werkbaardere	werkbaarste
definite		werkbare	werkbaardere	werkbaarste
partitive		werkbaars	werkbaarders	—

Derived terms

• onwerkbaar
• werkbaarheid

Descendants

• Afrikaans: werkbaar