bruikbaar

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From bruiken (to make use of) +‎ -baar (-able).

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈbrœy̯k.baːr/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: bruik‧baar

Adjective

[edit]

bruikbaar (comparative bruikbaarder, superlative bruikbaarst)

  1. usable, functional, operable
  2. useful, handy

Declension

[edit]
Declension of bruikbaar
uninflected bruikbaar
inflected bruikbare
comparative bruikbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial bruikbaar bruikbaarder het bruikbaarst
het bruikbaarste
indefinite m./f. sing. bruikbare bruikbaardere bruikbaarste
n. sing. bruikbaar bruikbaarder bruikbaarste
plural bruikbare bruikbaardere bruikbaarste
definite bruikbare bruikbaardere bruikbaarste
partitive bruikbaars bruikbaarders

Synonyms

[edit]

Antonyms

[edit]

Derived terms

[edit]
[edit]