geïnfecteerd

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Pronunciation[edit]

  • (file)

Participle[edit]

geïnfecteerd

  1. past participle of infecteren

Declension[edit]

Declension of geïnfecteerd
uninflected geïnfecteerd
inflected geïnfecteerde
positive
predicative/adverbial geïnfecteerd
indefinite m./f. sing. geïnfecteerde
n. sing. geïnfecteerd
plural geïnfecteerde
definite geïnfecteerde
partitive geïnfecteerds