geschikt

Dutch

Pronunciation

• IPA^(key): /ɣəˈsxɪkt/

• audio

  (file)

• Hyphenation: ge‧schikt

Adjective

geschikt (comparative geschikter, superlative geschiktst)

1. adequate, suitable, appropriate

   Synonym: gepast

   Antonym: ongeschikt

2. friendly, amiable (when talking about a person)

   Antonym: ongeschikt

Inflection

Inflection of geschikt
uninflected	geschikt
inflected	geschikte
comparative	geschikter
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		geschikt	geschikter	het geschiktst het geschiktste
indefinite	m./f. sing.	geschikte	geschiktere	geschiktste
	n. sing.	geschikt	geschikter	geschiktste
	plural	geschikte	geschiktere	geschiktste
definite		geschikte	geschiktere	geschiktste
partitive		geschikts	geschikters	—

Derived terms

• geschiktheid
• ongeschikt

 

Participle

geschikt

1. past participle of schikken

Inflection

Inflection of geschikt
uninflected	geschikt
inflected	geschikte
		positive
predicative/adverbial		geschikt
indefinite	m./f. sing.	geschikte
	n. sing.	geschikt
	plural	geschikte
definite		geschikte
partitive		geschikts