oormerk

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Etymology[edit]

From oor (ear) +‎ merk (mark).

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ˈoːr.mɛrk/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: oor‧merk

Noun[edit]

oormerk n (plural oormerken, diminutive oormerkje n)

  1. earmark
  2. (obsolete) aim, goal
    • 1688, Willem Hendrick, Constantijn Huygens Jr., Declaratie van Syn Hoogheyt Wilhem Henrik, By der Gratie Gods Prince van Orangien, &c. Behelſende de redenen die Hem bewegen met de Wapenen in het Koningrijck van Engelant over te gaen, section 13:
      (...) ſo hebben Wy geraedsaem gevonden mits deſen te Verklaren, dat gemelte expeditie met geen ander oormerk is ondernomen, als om een vry en wettigh Parlement, ſoo haeſt als doenlijk is, vergadert te hebben, (...)
      (please add an English translation of this quotation)
    • 1771, J. P. Suszmilch, De Goddelyke Orde, heerschende in de Veranderingen van het Menschelyk Geslacht, vol. 1, part 2, tr. from German, publ. by Pieter Meijer, 631.
      Het was volſtrekt onrechtvaardig, tegen de oormerken des Wetgeevers, tegen de innerlyke ſchikking van het gemeenebeſt, volgens de beſte grondſtellingen der ſtaatkunde, door hem gemaakt, en tegen deszelfs waar belang strydende, dat de kleine afdeelingen des ſtaats bijeen getrokken en in groote landgoederen veranderd werden, als waardoor aan zo veele huisgezinnen onderhoud en beſtaan benomen werd.
      (please add an English translation of this quotation)
    • 1781 September 5, Maandelijkse Nederlandse Mercurius, volume 52,112:
      Het is onmoogelyk, voor als nog, te bepaalen, op hoedanige wyze men dit oormerk het best en het geſchiktst bereiken zal.
      (please add an English translation of this quotation)

Synonyms[edit]

Derived terms[edit]