tijdig

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From tijd (time) +‎ -ig.

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Adjective

[edit]

tijdig (comparative tijdiger, superlative tijdigst)

  1. timely, at the proper time
  2. in time, sufficiently early

Declension

[edit]
Declension of tijdig
uninflected tijdig
inflected tijdige
comparative tijdiger
positive comparative superlative
predicative/adverbial tijdig tijdiger het tijdigst
het tijdigste
indefinite m./f. sing. tijdige tijdigere tijdigste
n. sing. tijdig tijdiger tijdigste
plural tijdige tijdigere tijdigste
definite tijdige tijdigere tijdigste
partitive tijdigs tijdigers

Derived terms

[edit]
[edit]