besprekend

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Participle

[edit]

besprekend

  1. present participle of bespreken

Declension

[edit]
Declension of besprekend
uninflected besprekend
inflected besprekende
positive
predicative/adverbial besprekend
besprekende
indefinite m./f. sing. besprekende
n. sing. besprekend
plural besprekende
definite besprekende
partitive besprekends