afzichtig

Dutch

Etymology

From afzicht +‎ -ig.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˌɑfˈsɪx.təx/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: af‧zich‧tig
• Rhymes: -ɪxtəx

Adjective

afzichtig (comparative afzichtiger, superlative afzichtigst)

1. hideous, very ugly

   Synonym: afzichtelijk

Inflection

Inflection of afzichtig
uninflected	afzichtig
inflected	afzichtige
comparative	afzichtiger
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		afzichtig	afzichtiger	het afzichtigst het afzichtigste
indefinite	m./f. sing.	afzichtige	afzichtigere	afzichtigste
	n. sing.	afzichtig	afzichtiger	afzichtigste
	plural	afzichtige	afzichtigere	afzichtigste
definite		afzichtige	afzichtigere	afzichtigste
partitive		afzichtigs	afzichtigers	—

Derived terms

• afzichtigheid