katholiek

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Alternative forms

[edit]

Etymology

[edit]

Borrowed from Latin catholicus, from Ancient Greek κᾰθολῐκός (katholikós).

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /kɑ.toːˈlik/
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -ik
  • Hyphenation: ka‧tho‧liek

Noun

[edit]

katholiek m (plural katholieken, diminutive katholiekje n)

  1. Catholic
    Hij is een praktiserende katholiek.He is a practicing Catholic.
    De katholieken gingen naar de mis op zondag.The Catholics went to mass on Sunday.
    Het kleine katholiekje bad elke avond.The little Catholic prayed every evening.

Adjective

[edit]

katholiek (comparative katholieker, superlative katholiekst)

  1. Catholic [from 16th c.]
    De katholieke kerk staat in het centrum.The Catholic church is in the center.
    Ze volgt katholieke tradities en rituelen.She follows Catholic traditions and rituals.
    Het was het katholiekst feest dat ik ooit heb bijgewoond.It was the most Catholic celebration I've ever attended.

Declension

[edit]
Declension of katholiek
uninflected katholiek
inflected katholieke
comparative katholieker
positive comparative superlative
predicative/adverbial katholiek katholieker het katholiekst
het katholiekste
indefinite m./f. sing. katholieke katholiekere katholiekste
n. sing. katholiek katholieker katholiekste
plural katholieke katholiekere katholiekste
definite katholieke katholiekere katholiekste
partitive katholieks katholiekers

Derived terms

[edit]
[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: Katoliek
  • Indonesian: Katolik
  • Japanese: カトリック (katorikku)