leukerd
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- leu·kerd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leukerd | leukerds |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de leukerd m
- iemand die heel leuk is
- Susanne kan nog moeilijk bevatten dat haar avontuur met boer David aan een einde is gekomen. David koos gisteravond, tot grote verbazing van het publiek, voor Mara. ,,Ik blijf mezelf afvragen hoe ik het anders had kunnen doen", schrijft Susanne in haar Boer zoekt Vrouw-dagboek. Toch laat ze haar schouders niet hangen en bekijkt haar afscheid als een positieve afsluiting. ,,Back to business", doelt ze op haar eigen communicatiebedrijfje. Over de keuze voor Mara van de varkensboer schrijft ze: ,,Ik gun het ze! Ze zijn twee leukerds."[2]
- (spottend) iemand die zichzelf heel grappig vindt, maar het helemaal niet is, een vervelend persoon
- Geen land waar gevoetbald wordt blijft gespaard van streakers. Al is de leukerd die de bekerwedstrijd tussen de Saudi-Arabische clubs Al-Nasr en Al-Ittihad verstoorde geen streaker in de strikte betekenis van het woord. Hij hield het bij naakte...voeten. [3]
Synoniemen
- [1] lolbroek , grapjas, grappenmaker, snaak, clown
Antoniemen
Gangbaarheid
- Het woord leukerd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "leukerd" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Maxime Segers 17-04-2017
- ↑ De Standaard 06/02/2009
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be