ruïneren

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Alternative forms[edit]

Etymology[edit]

Borrowed from Middle French ruiner.

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ˌry.iˈneː.rə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: ruï‧ne‧ren
  • Hyphenation: ru‧ine‧ren
  • Rhymes: -eːrən

Verb[edit]

ruïneren

  1. (transitive) To ruin, destroy
  2. (transitive) To ruin financially

Inflection[edit]

Inflection of ruïneren (weak)
infinitive ruïneren
past singular ruïneerde
past participle geruïneerd
infinitive ruïneren
gerund ruïneren n
present tense past tense
1st person singular ruïneer ruïneerde
2nd person sing. (jij) ruïneert ruïneerde
2nd person sing. (u) ruïneert ruïneerde
2nd person sing. (gij) ruïneert ruïneerde
3rd person singular ruïneert ruïneerde
plural ruïneren ruïneerden
subjunctive sing.1 ruïnere ruïneerde
subjunctive plur.1 ruïneren ruïneerden
imperative sing. ruïneer
imperative plur.1 ruïneert
participles ruïnerend geruïneerd
1) Archaic.

Derived terms[edit]

Anagrams[edit]