ulk

From Wiktionary, the free dictionary
Archived revision by WingerBot (talk | contribs) as of 03:20, 12 July 2022.
Jump to navigation Jump to search

Albanian

Etymology

From Proto-Indo-European *wĺ̥kʷos.

Noun

ulk m

  1. (archaic, dialectal) wolf

Usage notes

Still used in conservative Tosk dialects.

Synonyms


Danish

Etymology

From Old Danish ulk, from a root meaning "rotten."

Pronunciation

Noun

ulk c (singular definite ulken, plural indefinite ulke)

  1. sculpin (Cottidae)

Inflection

Further reading


Dutch

Etymology

Related to Low German Ilk, German Iltis, of uncertain origin. Possibly from el- (reddish, brownish) + a word for "stench" found in wezel (weasel); or, possibly from ellende (strangeness, misery) + the suffix -iso, -wiso, meaning "strange being." Also compare Old English el- (strange, else, other).

Noun

ulk m (plural ulken, diminutive ulkje n)

  1. (Northern Netherlands, dialectal) European polecat, Mustela putorius
    • 1948, Herman Lambertus Bezoen, Taal en volk van Twente, 16.
      Maar de Kampenaars spreken niet meer van ulk, en bunsink zeggen ze ook niet, nee, ze duiden het beest met een kruisingsproduct van die beide namen aan: een bulsik!
    • 1972, G. J. van Roekel, De Gelderse Achterhoek in de negentiende eeuw: Heren en boeren, ambachtslieden en dagloners, stropers en huttemannen, 107.
      Jagen op deze roofdieren viel niet onder stroperij, want ulken waren zelf stropers, die het vooral gemunt hadden op de kippen van de keuterboertjes.
    • 2009, Maarten t' Hart, Het psalmenoproer.
      Vergeleken daarmee was de otter, al net zo door iedereen gehaat als zijn neefje de ulk, bepaald minder opvallend, want egaler van kleur, en met een minder sprekende snuit.
    • 2012, A. L. Snijders, Ik leef aan de rand van de wereld.
      Hier nam het lot de gedaante van een ulk aan.

Synonyms

Further reading