eindigen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Etymology[edit]

From Middle Dutch endigen, replacing older enden.

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ˈɛi̯ndəɣə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: ein‧di‧gen

Verb[edit]

eindigen

  1. (intransitive) to end, to finish, to conclude, to come to an end

Inflection[edit]

Inflection of eindigen (weak)
infinitive eindigen
past singular eindigde
past participle geëindigd
infinitive eindigen
gerund eindigen n
present tense past tense
1st person singular eindig eindigde
2nd person sing. (jij) eindigt eindigde
2nd person sing. (u) eindigt eindigde
2nd person sing. (gij) eindigt eindigde
3rd person singular eindigt eindigde
plural eindigen eindigden
subjunctive sing.1 eindige eindigde
subjunctive plur.1 eindigen eindigden
imperative sing. eindig
imperative plur.1 eindigt
participles eindigend geëindigd
1) Archaic.

Derived terms[edit]

Descendants[edit]

  • Afrikaans: eindig