toezeggen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From toe +‎ zeggen.

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Verb

[edit]

toezeggen

  1. to promise, commit
    Synonym: beloven

Conjugation

[edit]

The irregular past tense is used in the Netherlands, while the weak past forms are used primarily in Flanders.

Conjugation of toezeggen (weak, irregular, separable)
infinitive toezeggen
past singular zei toe, zegde toe
past participle toegezegd
infinitive toezeggen
gerund toezeggen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular zeg toe zei toe, zegde toe toezeg toezei, toezegde
2nd person sing. (jij) zegt toe, zeg toe2 zei toe, zegde toe toezegt toezei, toezegde
2nd person sing. (u) zegt toe zei toe, zegde toe toezegt toezei, toezegde
2nd person sing. (gij) zegt toe zeidt toe, zegde toe toezegt toezeidt, toezegde
3rd person singular zegt toe zei toe, zegde toe toezegt toezei, toezegde
plural zeggen toe zeiden toe, zegden toe toezeggen toezeiden, toezegden
subjunctive sing.1 zegge toe zeide toe, zegde toe toezegge toezeide, toezegde
subjunctive plur.1 zeggen toe zeiden toe, zegden toe toezeggen toezeiden, toezegden
imperative sing. zeg toe
imperative plur.1 zegt toe
participles toezeggend toegezegd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]

Anagrams

[edit]