destijds
Dutch
Etymology
Univerbation of des + tijds.
Pronunciation
Adverb
destijds
- then (at that time)
- Vollenhove wordt al in 936 vermeld als 'Fulnaho'. Het gebied was destijds een woud dat eigendom was van Otto de Grote.[1] — Vollenhove was already in 936 mentioned as 'Fulnaho'. The region was at that time a forest that was the property of Otto the Great.