aangehoord

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Participle

[edit]

aangehoord

  1. past participle of aanhoren

Declension

[edit]
Declension of aangehoord
uninflected aangehoord
inflected aangehoorde
positive
predicative/adverbial aangehoord
indefinite m./f. sing. aangehoorde
n. sing. aangehoord
plural aangehoorde
definite aangehoorde
partitive aangehoords