gehecht

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Pronunciation[edit]

  • (file)
  • Rhymes: -ɛxt

Adjective[edit]

gehecht (comparative gehechter, superlative gehechtst)

  1. attached, devoted

Inflection[edit]

Inflection of gehecht
uninflected gehecht
inflected gehechte
comparative gehechter
positive comparative superlative
predicative/adverbial gehecht gehechter het gehechtst
het gehechtste
indefinite m./f. sing. gehechte gehechtere gehechtste
n. sing. gehecht gehechter gehechtste
plural gehechte gehechtere gehechtste
definite gehechte gehechtere gehechtste
partitive gehechts gehechters

Participle[edit]

gehecht

  1. past participle of hechten

Inflection[edit]

Inflection of gehecht
uninflected gehecht
inflected gehechte
positive
predicative/adverbial gehecht
indefinite m./f. sing. gehechte
n. sing. gehecht
plural gehechte
definite gehechte
partitive gehechts