uitschrijven
Appearance
Dutch
[edit]Etymology
[edit]Pronunciation
[edit]Audio: (file)
Verb
[edit]uitschrijven
- to unsubscribe, deregister (e.g. from a membership, course, ...)
- to completely write down (e.g. a lesson, a passage of text)
- to write out (a cheque)
- to call out (a meeting), summon
- to give one the opportunity to participate in
Conjugation
[edit]Conjugation of uitschrijven (strong class 1, separable) | ||||
---|---|---|---|---|
infinitive | uitschrijven | |||
past singular | schreef uit | |||
past participle | uitgeschreven | |||
infinitive | uitschrijven | |||
gerund | uitschrijven n | |||
main clause | subordinate clause | |||
present tense | past tense | present tense | past tense | |
1st person singular | schrijf uit | schreef uit | uitschrijf | uitschreef |
2nd person sing. (jij) | schrijft uit, schrijf uit2 | schreef uit | uitschrijft | uitschreef |
2nd person sing. (u) | schrijft uit | schreef uit | uitschrijft | uitschreef |
2nd person sing. (gij) | schrijft uit | schreeft uit | uitschrijft | uitschreeft |
3rd person singular | schrijft uit | schreef uit | uitschrijft | uitschreef |
plural | schrijven uit | schreven uit | uitschrijven | uitschreven |
subjunctive sing.1 | schrijve uit | schreve uit | uitschrijve | uitschreve |
subjunctive plur.1 | schrijven uit | schreven uit | uitschrijven | uitschreven |
imperative sing. | schrijf uit | |||
imperative plur.1 | schrijft uit | |||
participles | uitschrijvend | uitgeschreven | ||
1) Archaic. 2) In case of inversion. |