Category:Dutch verbs
Jump to navigation
Jump to search
Newest pages ordered by last category link update |
---|
Oldest pages ordered by last edit |
Fundamental » All languages » Dutch » Lemmas » Verbs
Dutch terms that indicate actions, occurrences or states.
- Category:Dutch verb forms: Dutch verbs that are conjugated to display grammatical relations other than the main form.
- Category:Dutch auxiliary verbs: Dutch verbs that provide additional conjugations for other verbs.
- Category:Dutch copulative verbs: Dutch verbs that may take adjectives as their complement.
- Category:Dutch defective verbs: Dutch verbs that lack one or more forms in their inflections.
- Category:Dutch ditransitive verbs: Dutch verbs that indicate actions, occurrences or states of two grammatical objects simultaneously, one direct and one indirect.
- Category:Dutch ergative verbs: Dutch ergative verbs: intransitive verbs that become causatives when used transitively.
- Category:Dutch impersonal verbs: Dutch verbs that do not indicate actions, occurrences or states of any specific grammatical subject.
- Category:Dutch verbs by inflection type: Dutch verbs organized by the type of inflection they follow.
- Category:Dutch intransitive verbs: Dutch verbs that don't require any grammatical objects.
- Category:Dutch phrasal verbs: Dutch verbs accompanied by particles, such as prepositions and adverbs.
- Category:Dutch reflexive verbs: Dutch verbs that indicate actions, occurrences or states directed from the grammatical subjects to themselves.
- Category:Dutch transitive verbs: Dutch verbs that indicate actions, occurrences or states directed to one or more grammatical objects.
Top – A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z |
Subcategories
This category has the following 18 subcategories, out of 18 total.
*
A
- Dutch accusative verbs (0 c, 7 e)
C
- Dutch copulative verbs (0 c, 18 e)
D
- Dutch defective verbs (0 c, 3 e)
- Dutch ditransitive verbs (0 c, 6 e)
E
- Dutch ergative verbs (0 c, 162 e)
I
- Dutch impersonal verbs (0 c, 33 e)
M
P
- Dutch phrasal verbs (0 c, 1 e)
R
- Dutch reflexive verbs (0 c, 205 e)
T
U
- Dutch unaccusative verbs (0 c, 10 e)
- Dutch unergative verbs (0 c, 1 e)
V
- Dutch verbs with two conjugations (0 c, 57 e)
Pages in category "Dutch verbs"
The following 200 pages are in this category, out of 6,229 total.
(previous page) (next page)A
- aaien
- aan bod komen
- aan de haal gaan met
- aan de slag gaan
- aan de touwtjes trekken
- aan het kortste eind trekken
- aan zijn lot overlaten
- aanaarden
- aanademen
- aanbaffen
- aanbakken
- aanbehoren
- aanbelanden
- aanbelangen
- aanbellen
- aanbenen
- aanbermen
- aanbesteden
- aanbesterven
- aanbetalen
- aanbetreffen
- aanbetrouwen
- aanbevelen
- aanbidden
- aanbieden
- aanbijten
- aanbinden
- aanblaffen
- aanblazen
- aanblijven
- aanbouwen
- aanbranden
- aanbreken
- aanbrengen
- aanbruisen
- aanbrullen
- aandenken
- aandienen
- aandikken
- aandissen
- aandoen
- aandragen
- aandrentelen
- aandribbelen
- aandrijven
- aandringen
- aandrukken
- aanduiden
- aandurven
- aanduwen
- aaneendraaien
- aaneenschakelen
- aaneenschrijven
- aaneensluiten
- aanerven
- aanfluiten
- aangaan
- aangeven
- aanglijden
- aangluren
- aangooien
- aangorden
- aangrenzen
- aangrijnzen
- aangrijpen
- aangrinniken
- aangroeien
- aanhalen
- aanhangen
- aanhebben
- aanhechten
- aanhelpen
- aanhijgen
- aanhijsen
- aanhitsen
- aanhopen
- aanhoren
- aanhouden
- aanhuilen
- aanjagen
- aanjuichen
- aankaarten
- aankakken
- aankijken
- aanklagen
- aanklampen
- aankleden
- aankloppen
- aankloten
- aanknopen
- aankoeken
- aankomen
- aankondigen
- aankooien
- aankopen
- aankunnen
- aankwispelen
- aanlachen
- aanlappen
- aanlassen
- aanleggen
- aanlengen
- aanleren
- aanleveren
- aanlichten
- aanliggen
- aanlijmen
- aanlijnen
- aanlonken
- aanmaken
- aanmanen
- aanmelden
- aanmeren
- aanmerken
- aanmoedigen
- aannaaien
- aannaderen
- aannemen
- aannopen
- aanpakken
- aanpappen
- aanpassen
- aanplakken
- aanplanten
- aanprijzen
- aanraden
- aanraken
- aanranden
- aanreiken
- aanrekenen
- aanrennen
- aanrichten
- aanrijden
- aanroepen
- aanroeren
- aanschaffen
- aanschellen
- aanscherpen
- aanschieten
- aanschouwen
- aanschrappen
- aanschreeuwen
- aanschrijven
- aanschroeven
- aanschudden
- aanschuiven
- aanslaan
- aanslepen
- aanslijken
- aanslingeren
- aansluiten
- aansmeden
- aansmelten
- aansmeren
- aansnellen
- aanspannen
- aanspelden
- aanspelen
- aanspijkeren
- aanspinnen
- aanspoelen
- aansporen
- aanspreken
- aanstampen
- aanstaren
- aansteken
- aanstellen
- aansterven
- aanstippen
- aanstoffen
- aanstoken
- aanstormen
- aanstoten
- aanstrepen
- aanstrikken
- aanstrompelen
- aansullen
- aantalen
- aantasten
- aantekenen
- aantijgen
- aantillen
- aantokkelen
- aantonen
- aantreden
- aantreffen
- aantrekken
- aanvaarden
- aanvallen
- aanvangen
- aanvaren
- aanvatten
- aanvechten
- aanversterven
- aanvertrouwen
- aanvinken
- aanvliegen
- aanvoeden
- aanvoegen
- aanvoelen