Category:Dutch intransitive verbs
Jump to navigation
Jump to search
Newest and oldest pages |
---|
Newest pages ordered by last category link update: |
Oldest pages ordered by last edit: |
Dutch verbs that don't require any grammatical objects.
- Category:Dutch ergative verbs: Dutch ergative verbs: intransitive verbs that become causatives when used transitively.
Top – A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z |
Pages in category "Dutch intransitive verbs"
The following 200 pages are in this category, out of 1,748 total.
(previous page) (next page)A
- aan bod komen
- aan de hand zijn
- aan de touwtjes trekken
- aanbakken
- aanbelanden
- aanbellen
- aanbenen
- aanbesterven
- aanblijven
- aanbranden
- aanbreken
- aanbruisen
- aanbrullen
- aandrentelen
- aandribbelen
- aandrijven
- aandringen
- aanduwen
- aangaan
- aangroeien
- aanhijgen
- aanhouden
- aanhuilen
- aankakken
- aankloppen
- aankloten
- aankoeken
- aankomen
- aankwispelen
- aanleren
- aanlichten
- aanliggen
- aanmeren
- aannaderen
- aanpappen
- aanrennen
- aanrijden
- aanschellen
- aanschieten
- aanschreeuwen
- aanschrijven
- aanschuiven
- aanslaan
- aanslijken
- aanslingeren
- aansluiten
- aansnellen
- aanspelen
- aanstormen
- aanstrompelen
- aansturen
- aansullen
- aantijgen
- aantreden
- aanvangen
- aanvaren
- aanvatten
- aanversterven
- aanvliegen
- aanvoelen
- aanwaaien
- aanwakkeren
- aanwassen
- aanwerken
- aanwoekeren
- aanwortelen
- aanzanden
- aanzeilen
- aanzitten
- aanzwellen
- aanzwemmen
- aarden
- aarzelen
- abdiceren
- abduceren
- accederen
- achter het net vissen
- achterblijven
- achteropkomen
- achteruitgaan
- achteruitlopen
- achterzeilen
- acte de présence geven
- acteren
- adduceren
- ademen
- ademhalen
- adverteren
- afbedelen
- afbetalen
- afblijven
- afbuigen
- afdalen
- afdoen
- afdonderen
- afdrijven
- afdruipen
- afdwalen
- afgaan
- afgeven
- afglijden
- afgrazen
- afhaken
- afhangen
- afhouden
- afkalven
- afkicken
- afkijken
- afknijpen
- afkomen
- afkussen
- afleggen
- afliegen
- aflijven
- aflopen
- afmolmen
- afnemen
- afrijden
- afrollen
- afrotten
- afrukken
- afschieten
- afschrijven
- afschuimen
- afslaan
- afslanken
- afsnijden
- afspreken
- afstammen
- afstappen
- afsteken
- afsterven
- afstijgen
- afstoten
- afstuderen
- aftaaien
- aftakelen
- aftakken
- aftellen
- aftreden
- afvallen
- afvaren
- afverven
- afvlakken
- afvriezen
- afwaaien
- afwassen
- afwateren
- afwerken
- afwijken
- afzakken
- afzien
- ageren
- agglutineren
- allitereren
- alpineskiën
- als de bonte hond bekend staan
- als een lul op een drumstel slaan
- als een paal boven water staan
- als een tang op een varken slaan
- antwoorden
- apostilleren
- applauderen
- applaudisseren
- arbeiden
- argumenteren
- arriveren
- asemen
- asemhalen
- assisteren
- auditeren
- avanceren
- azen