vasthouden

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From vast +‎ houden.

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Verb

[edit]

vasthouden

  1. to hold (onto), to retain
    Kun je dat even voor me vasthouden?
    Can you hold that for me for a moment?

Conjugation

[edit]
Conjugation of vasthouden (strong class 7, slightly irregular, separable)
infinitive vasthouden
past singular hield vast
past participle vastgehouden
infinitive vasthouden
gerund vasthouden n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular hou vast, houd vast hield vast vasthou, vasthoud vasthield
2nd person sing. (jij) houdt vast, hou vast2, houd vast2 hield vast vasthoudt vasthield
2nd person sing. (u) houdt vast hield vast vasthoudt vasthield
2nd person sing. (gij) houdt vast hieldt vast vasthoudt vasthieldt
3rd person singular houdt vast hield vast vasthoudt vasthield
plural houden vast hielden vast vasthouden vasthielden
subjunctive sing.1 houde vast hielde vast vasthoude vasthielde
subjunctive plur.1 houden vast hielden vast vasthouden vasthielden
imperative sing. hou vast, houd vast
imperative plur.1 houdt vast
participles vasthoudend vastgehouden
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Negerhollands: hou vast

Anagrams

[edit]