behandelen

Dutch

Etymology

From be- +‎ handelen.

Pronunciation

• IPA^(key): /bəˈɦɑndələ(n)/

• audio:

  (file)

• Hyphenation: be‧han‧de‧len
• Rhymes: -ɑndələn

Verb

behandelen

1. (transitive) to handle, to treat
2. (transitive) to treat (medically)
3. (transitive) to deal with, address or discuss as a subject

Inflection

Conjugation of behandelen (weak, prefixed)
infinitive	behandelen
past singular	behandelde
past participle	behandeld
infinitive	behandelen
gerund	behandelen n
	present tense	past tense
1st person singular	behandel	behandelde
2nd person sing. (jij)	behandelt, behandel2	behandelde
2nd person sing. (u)	behandelt	behandelde
2nd person sing. (gij)	behandelt	behandelde
3rd person singular	behandelt	behandelde
plural	behandelen	behandelden
subjunctive sing.1	behandele	behandelde
subjunctive plur.1	behandelen	behandelden
imperative sing.	behandel
imperative plur.1	behandelt
participles	behandelend	behandeld
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

• behandelaar
• behandeling
• behandelwijze
• nabehandelen
• voorbehandelen

Descendants

• Afrikaans: behandel
• Petjo: behandelen
• → Indonesian: behandel
• → Sranan Tongo: behandel
  • → Caribbean Javanese: behandel, mbehandel
• → West Frisian: behannelje (calque)