kruisboog
Jump to navigation
Jump to search
Dutch
[edit]Etymology
[edit]From Middle Dutch cruysboge, cruysboghe, kruysbooghe. kruis (“cross”) + boog (“arc, arch, bow”).
Pronunciation
[edit]Noun
[edit]kruisboog m (plural kruisbogen, diminutive kruisboogje n)
- crossbow
- Hij schoot een pijl af met zijn kruisboog. ― He shot an arrow with his crossbow.
- De kruisboog was een populair wapen in de middeleeuwen. ― The crossbow was a popular weapon in the Middle Ages.
- ogive
- De architect gebruikte een kruisboog ontwerp in de gotische kathedraal. ― The architect used an ogive design in the Gothic cathedral.
Antonyms
[edit]- (antonym(s) of “weapon”): handboog