natuurlijk

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch natuurlijc. Equivalent to natuur +‎ -lijk.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /naːˈtyrlək/, [naːˈtyːrlək]
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: na‧tuur‧lijk

Adverb

[edit]

natuurlijk

  1. naturally
  2. of course
    Synonyms: (informal) tuurlijk, uiteraard, evident

Derived terms

[edit]

Adjective

[edit]

natuurlijk (comparative natuurlijker, superlative natuurlijkst)

  1. natural
    Antonyms: kunstmatig, synthetisch
    natuurlijke selectienatural selection

Declension

[edit]
Declension of natuurlijk
uninflected natuurlijk
inflected natuurlijke
comparative natuurlijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial natuurlijk natuurlijker het natuurlijkst
het natuurlijkste
indefinite m./f. sing. natuurlijke natuurlijkere natuurlijkste
n. sing. natuurlijk natuurlijker natuurlijkste
plural natuurlijke natuurlijkere natuurlijkste
definite natuurlijke natuurlijkere natuurlijkste
partitive natuurlijks natuurlijkers

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]