paardenlul

Dutch

Alternative forms

• paardelul

Etymology

Compound of paard (“horse”) +‎ -en- +‎ lul (“dick, knob”).

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈpaːr.də(n)ˌlʏl/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: paar‧den‧lul

Noun

paardenlul m (plural paardenlullen, diminutive paardenlulletje n)

1. (vulgar) dickhead
   • (Can we date this quote?), Gummbah, (Please provide the book title or journal name):

     Kijk, daar heb je het al: de doodstraf! Ben je nou tevreden met je 'nee, ik doe geen das om'? Paardenlul!

     So, there you've got it: the death penalty! Are satisfied now with your 'No, I'm not wearing a tie'? Dickhead!

2. (vulgar) horse cock (large penis)
3. (literal) equine dick, horse penis
   • 1984, in Paul De Wispelaere, Vlaamse verhalen na 1965, Manteau, page 54.

     Hij staarde naar de geweldige, de legendarische paardelul, waar ze reeds zo dikwijls om gelachen hadden.

     He gazed at the tremendous, the legendary horse cock, which had made them laugh so often before.

   • 1996, “Absurde context”, in Onze Taal, volume 65, page 309:

     In een van mijn sketches komt de muzikant Jan Vos een slagerij binnen om een paardenlul te bestellen, want daar wil hij een blokfluit van maken.

     In one of my sketches, musician Jan Vos walks into a butcher's to order a horse cock, because he wants to make a recorder out of it.