paardenlul
Dutch
Alternative forms
Etymology
Compound of paard (“horse”) + -en- + lul (“dick, knob”).
Pronunciation
Noun
paardenlul m (plural paardenlullen, diminutive paardenlulletje n)
- (vulgar) dickhead
- (vulgar) horse cock (large penis)
- (literal) equine dick, horse penis
- 1984, in Paul De Wispelaere, Vlaamse verhalen na 1965, Manteau, page 54.
- Hij staarde naar de geweldige, de legendarische paardelul, waar ze reeds zo dikwijls om gelachen hadden.
- 1996, "Absurde context", in Onze Taal, vol. 65, page 309.
- In een van mijn sketches komt de muzikant Jan Vos een slagerij binnen om een paardenlul te bestellen, want daar wil hij een blokfluit van maken.
- 1984, in Paul De Wispelaere, Vlaamse verhalen na 1965, Manteau, page 54.