organiseren

From Wiktionary, the free dictionary
Archived revision by 030BeterHe (talk | contribs) as of 18:14, 7 June 2022.
Jump to navigation Jump to search

Dutch

Etymology

(This etymology is missing or incomplete. Please add to it, or discuss it at the Etymology scriptorium.)

Pronunciation

  • Audio:(file)

Verb

organiseren

  1. to organise (UK); organize (US)
    • 2021, Huber M., van den Brekel-Dijkstra K., Jung H.P., “Inleiding”, in Handboek Positieve Gezondheid in de huisartspraktijk, →DOI:
      De anderhalvemetereconomie zorgt ervoor dat huisartsen- en ziekenhuiszorg zo georganiseerd moeten worden dat patiënten, letterlijk en figuurlijk, waar dat kan zo veel mogelijk ob afstand worden gehouden tot er een vaccin gevonden is en dat breed wordt toegepast.
      The one-and-a-half-meter economy means that general practitioners and hospitals must be organized so that, literally and figuratively, patients are distanced as much as possible until a vaccine is available and has been widely distributed.

Inflection

Conjugation of organiseren (weak)
infinitive organiseren
past singular organiseerde
past participle georganiseerd
infinitive organiseren
gerund organiseren n
present tense past tense
1st person singular organiseer organiseerde
2nd person sing. (jij) organiseert, organiseer2 organiseerde
2nd person sing. (u) organiseert organiseerde
2nd person sing. (gij) organiseert organiseerde
3rd person singular organiseert organiseerde
plural organiseren organiseerden
subjunctive sing.1 organisere organiseerde
subjunctive plur.1 organiseren organiseerden
imperative sing. organiseer
imperative plur.1 organiseert
participles organiserend georganiseerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Descendants

  • Sranan Tongo: orga
    • Caribbean Javanese: orga