Nieuwkoop

Dutch

Etymology

First attested as niencoep in 1280-1287. Compound of Middle Dutch niuw (“new”) and cope (“land purchase, concession”).

Compare Benschop, Boskoop, Galecop, Gerverscop, Gieltjesdorp, Hei- en Boeicop, Hekendorp, Hoenkoop, Laag-Nieuwkoop, Middelkoop, Nijeberkoop, Oldeberkoop, Oukoop, Overboeicop, Overheicop, Papekop, Reijerscop, Teckop, Vriezekoop, Willeskop, Elskop, Francop, Grevenkop, Heringskoop, Ladekop, Lüderskoop, Neuenkoop, Nincop and Roßkopp.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈniu̯.koːp/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: Nieuw‧koop

Proper noun

Nieuwkoop n

1. A village and municipality of South Holland, Netherlands.

   Synonym: Platvissendorp (Carnival nickname)

   Meronyms: Achttienhoven, Blokland, Korteraar, Langeraar, Nieuwveen, Noordeinde, Noorden, Noordse Buurt, Noordse Dorp, Papenveer, Slikkendam, Ter Aar, Vrijhoeven, Vrouwenakker, Woerdense Verlaat, Zevenhoven, Zuideinde

Derived terms

• Nieuwkoper
• Nieuwkoops

References

• van Berkel, Gerard, Samplonius, Kees (2018) “nieuwkoop”, in Nederlandse plaatsnamen verklaard‎^[1] (in Dutch), Mijnbestseller.nl, →ISBN