bijtend

Dutch

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈbɛi̯.tənt/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: bij‧tend

Participle

bijtend

1. present participle of bijten

Declension

Inflection of bijtend
uninflected	bijtend
inflected	bijtende
		positive
predicative/adverbial		bijtend bijtende
indefinite	m./f. sing.	bijtende
	n. sing.	bijtend
	plural	bijtende
definite		bijtende
partitive		bijtends

Adjective

bijtend (comparative bijtender, superlative bijtendst)

1. (chemistry) caustic, corrosive
2. biting, caustic, sarcastic

Inflection

Inflection of bijtend
uninflected	bijtend
inflected	bijtende
comparative	bijtender
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		bijtend	bijtender	het bijtendst het bijtendste
indefinite	m./f. sing.	bijtende	bijtendere	bijtendste
	n. sing.	bijtend	bijtender	bijtendste
	plural	bijtende	bijtendere	bijtendste
definite		bijtende	bijtendere	bijtendste
partitive		bijtends	bijtenders	—

Anagrams

• benijdt