leeghoofdig

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Etymology[edit]

From leeghoofd (airhead) +‎ -ig (-ish).

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ˌleːxˈɦoːf.dəx/
  • (file)
  • Hyphenation: leeg‧hoof‧dig

Adjective[edit]

leeghoofdig (comparative leeghoofdiger, superlative leeghoofdigst)

  1. emptyheaded, numbskulled

Inflection[edit]

Inflection of leeghoofdig
uninflected leeghoofdig
inflected leeghoofdige
comparative leeghoofdiger
positive comparative superlative
predicative/adverbial leeghoofdig leeghoofdiger het leeghoofdigst
het leeghoofdigste
indefinite m./f. sing. leeghoofdige leeghoofdigere leeghoofdigste
n. sing. leeghoofdig leeghoofdiger leeghoofdigste
plural leeghoofdige leeghoofdigere leeghoofdigste
definite leeghoofdige leeghoofdigere leeghoofdigste
partitive leeghoofdigs leeghoofdigers

Synonyms[edit]