Jump to content

ongesteld

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch ongestelt, with prefix on- from the past participle of stellen. The sense “menstruating” is a relatively recent development that originated as a euphemism.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˌɔn.ɣəˈstɛlt/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: on‧ge‧steld
  • Rhymes: -ɛlt

Adjective

[edit]

ongesteld (not comparable)

  1. menstruating [from late 19th c.]
    • 1894, A. N. Nolst Trenité, Handboek der ziekenverpleging, publ. by J. H. & G. van Heteren, page 74.
      De onzinnige meening van sommige huisvrouwen, dat men in den inmaaktijd toch vooral moet vragen of niet eene der dienstboden juist ongesteld is, als men zal beginnen met de snijboonen, zuurkool, andijvie of spinazie in te maken, zal ik hier niet verder bespreken; []
      (please add an English translation of this quotation)
    • 1933 July 22, "Medische vragen", Het volk, no. 12217, evening edition, page 7.
      Dat vrouwen, die ongesteld zijn, geen groenten zouden mogen inmaken, omdat die dan gauw bederft, is een sprookje.
      (please add an English translation of this quotation)
  2. somewhat ill
  3. (archaic) in poor condition, bad

Declension

[edit]
Declension of ongesteld
uninflected ongesteld
inflected ongestelde
comparative
positive
predicative/adverbial ongesteld
indefinite m./f. sing. ongestelde
n. sing. ongesteld
plural ongestelde
definite ongestelde
partitive ongestelds

Derived terms

[edit]