rasecht

Dutch

Etymology

From ras +‎ echt.

Pronunciation

• Audio:

  (file)

Adjective

rasecht (comparative rasechter, superlative rasechtst)

1. natural, born
2. (race, breed) pure

Inflection

Declension of rasecht
uninflected	rasecht
inflected	rasechte
comparative	rasechter
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		rasecht	rasechter	het rasechtst het rasechtste
indefinite	m./f. sing.	rasechte	rasechtere	rasechtste
	n. sing.	rasecht	rasechter	rasechtste
	plural	rasechte	rasechtere	rasechtste
definite		rasechte	rasechtere	rasechtste
partitive		rasechts	rasechters	—

Anagrams

• crashte