verkoper
Jump to navigation
Jump to search
Dutch
[edit]Etymology
[edit]From verkopen (“to sell”) + -er. Cognate with German Verkäufer.
Pronunciation
[edit]Noun
[edit]verkoper m (plural verkopers, diminutive verkopertje n, feminine verkoopster)
- salesman, seller
- De vriendelijke verkoper hielp me bij het kiezen van een nieuwe laptop.
- The friendly salesman helped me choose a new laptop.
- De verkoopster toonde me verschillende jurken in de winkel.
- The saleswoman showed me various dresses in the store.
- De verkopers in de winkel waren zeer behulpzaam en gaven goed advies.
- The sellers in the shop were very helpful and gave good advice.
Derived terms
[edit]Related terms
[edit]Verb
[edit]verkoper
- inflection of verkoperen: