opblijven

From Wiktionary, the free dictionary
Archived revision by Rua (talk | contribs) as of 08:06, 10 June 2020.
Jump to navigation Jump to search

Dutch

Etymology

From op +‎ blijven.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈɔp.blɛi̯və(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: op‧blij‧ven

Verb

opblijven

  1. (intransitive) to stay up, to remain awake

Inflection

Conjugation of opblijven (strong class 1, separable)
infinitive opblijven
past singular bleef op
past participle opgebleven
infinitive opblijven
gerund opblijven n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular blijf op bleef op opblijf opbleef
2nd person sing. (jij) blijft op, blijf op2 bleef op opblijft opbleef
2nd person sing. (u) blijft op bleef op opblijft opbleef
2nd person sing. (gij) blijft op bleeft op opblijft opbleeft
3rd person singular blijft op bleef op opblijft opbleef
plural blijven op bleven op opblijven opbleven
subjunctive sing.1 blijve op bleve op opblijve opbleve
subjunctive plur.1 blijven op bleven op opblijven opbleven
imperative sing. blijf op
imperative plur.1 blijft op
participles opblijvend opgebleven
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Descendants

  • Afrikaans: opbly

Anagrams