aanklagen

From Wiktionary, the free dictionary
Archived revision by 030BeterHe (talk | contribs) as of 12:04, 18 August 2021.
Jump to navigation Jump to search

Dutch

Etymology

From aan +‎ klagen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈaːŋklaːɣə(n)/
  • audio:(file)
  • Hyphenation: aan‧kla‧gen

Verb

aanklagen

  1. (transitive) to denounce, accuse, indict, sue

Inflection

Conjugation of aanklagen (weak, separable)
infinitive aanklagen
past singular klaagde aan
past participle aangeklaagd
infinitive aanklagen
gerund aanklagen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular klaag aan klaagde aan aanklaag aanklaagde
2nd person sing. (jij) klaagt aan, klaag aan2 klaagde aan aanklaagt aanklaagde
2nd person sing. (u) klaagt aan klaagde aan aanklaagt aanklaagde
2nd person sing. (gij) klaagt aan klaagde aan aanklaagt aanklaagde
3rd person singular klaagt aan klaagde aan aanklaagt aanklaagde
plural klagen aan klaagden aan aanklagen aanklaagden
subjunctive sing.1 klage aan klaagde aan aanklage aanklaagde
subjunctive plur.1 klagen aan klaagden aan aanklagen aanklaagden
imperative sing. klaag aan
imperative plur.1 klaagt aan
participles aanklagend aangeklaagd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

Descendants

  • Papiamentu: klaag (dated)

Anagrams