opkomen

From Wiktionary, the free dictionary
Archived revision by PUC (talk | contribs) as of 20:59, 17 October 2021.
Jump to navigation Jump to search

Dutch

Etymology

From Middle Dutch opcomen. Equivalent to op +‎ komen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈɔpˌkoː.mə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: op‧ko‧men

Verb

opkomen

  1. to come up, to rise
  2. Template:indtr to stand up for
  3. to come on (i.e. a stage)

Inflection

Conjugation of opkomen (strong class 4, irregular, separable)
infinitive opkomen
past singular kwam op
past participle opgekomen
infinitive opkomen
gerund opkomen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular kom op kwam op opkom opkwam
2nd person sing. (jij) komt op, kom op2 kwam op opkomt opkwam
2nd person sing. (u) komt op kwam op opkomt opkwam
2nd person sing. (gij) komt op kwaamt op opkomt opkwaamt
3rd person singular komt op kwam op opkomt opkwam
plural komen op kwamen op opkomen opkwamen
subjunctive sing.1 kome op kwame op opkome opkwame
subjunctive plur.1 komen op kwamen op opkomen opkwamen
imperative sing. kom op
imperative plur.1 komt op
participles opkomend opgekomen
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Descendants

  • Afrikaans: opkom
  • Negerhollands: kom op

Anagrams