begrensd

Dutch

Etymology

From begrenzen.

Pronunciation

• IPA^(key): /bəˈɣrɛnst/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: be‧grensd
• Rhymes: -ɛnst

Adjective

begrensd (comparative begrensder, superlative meest begrensd or begrensdst)

1. limited, circumscribed
2. (mathematics) bounded

Inflection

Inflection of begrensd
uninflected	begrensd
inflected	begrensde
comparative	begrensder
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		begrensd	begrensder	het begrensdst het begrensdste
indefinite	m./f. sing.	begrensde	begrensdere	begrensdste
	n. sing.	begrensd	begrensder	begrensdste
	plural	begrensde	begrensdere	begrensdste
definite		begrensde	begrensdere	begrensdste
partitive		begrensds	begrensders	—

Participle

begrensd

1. past participle of begrenzen

Inflection

Inflection of begrensd
uninflected	begrensd
inflected	begrensde
		positive
predicative/adverbial		begrensd
indefinite	m./f. sing.	begrensde
	n. sing.	begrensd
	plural	begrensde
definite		begrensde
partitive		begrensds