gesloten

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

Past participle of sluiten (to close, shut).

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ɣəˈsloːtə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ge‧slo‧ten
  • Rhymes: -oːtən

Adjective

[edit]

gesloten (comparative geslotener, superlative geslotenst)

  1. closed

Declension

[edit]
Declension of gesloten
uninflected gesloten
inflected gesloten
comparative geslotener
positive comparative superlative
predicative/adverbial gesloten geslotener het geslotenst
het geslotenste
indefinite m./f. sing. gesloten geslotener geslotenste
n. sing. gesloten geslotener geslotenste
plural gesloten geslotener geslotenste
definite gesloten geslotener geslotenste
partitive geslotens gesloteners

Antonyms

[edit]
[edit]

Participle

[edit]

gesloten

  1. past participle of sluiten

Declension

[edit]
Declension of gesloten
uninflected gesloten
inflected gesloten
positive
predicative/adverbial gesloten
indefinite m./f. sing. gesloten
n. sing. gesloten
plural gesloten
definite gesloten
partitive geslotens

Anagrams

[edit]