ingaan

Afrikaans

Etymology

From Dutch ingaan.

Pronunciation

• Audio

  (file)

Verb

ingaan (present gaan in, present participle ingaande, past participle ingegaan)

1. go in; enter

Antonyms

• uitgaan

Dutch

Etymology

in +‎ gaan

Pronunciation

• Audio

  (file)

• IPA^(key): /ˈɪnɣaːn/
• Hyphenation: in‧gaan

Verb

ingaan

1. to enter, to go inside
2. (~ op) to go along with, to go into (a discussion, argument, request etc.)

Inflection

Inflection of ingaan (strong class 7, irregular, separable)
infinitive	ingaan
past singular	ging in
past participle	ingegaan
infinitive	ingaan
gerund	ingaan n
	main clause		subordinate clause
	present tense	past tense	present tense	past tense
1st person singular	ga in	ging in	inga	inging
2nd person sing. (jij)	gaat in	ging in	ingaat	inging
2nd person sing. (u)	gaat in	ging in	ingaat	inging
2nd person sing. (gij)	gaat in	gingt in	ingaat	ingingt
3rd person singular	gaat in	ging in	ingaat	inging
plural	gaan in	gingen in	ingaan	ingingen
subjunctive sing.1	ga in	ginge in	inga	inginge
subjunctive plur.1	gaan in	gingen in	ingaan	ingingen
imperative sing.	ga in
imperative plur.1	gaat in
participles	ingaand	ingegaan
1) Archaic.

Derived terms

• de mist ingaan
• ingang

 

Related terms

• erin gaan

 

Anagrams

• gaan in