naakt

From Wiktionary, the free dictionary
Archived revision by 2600:8804:1e7f:ffac:9952:3b7:c470:5b60 (talk) as of 12:36, 24 December 2019.
Jump to navigation Jump to search

Dutch

Alternative forms

Etymology

From Middle Dutch naket, naect, from Old Dutch nakot, from Proto-Germanic *nakwadaz, from Proto-Indo-European *nogʷós (naked, bare). Cognate with Low German naakd, German nackt, English naked, West Frisian neaken, Danish nøgen, Swedish naken.

Pronunciation

  • IPA(key): /naːkt/
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -aːkt

Adjective

naakt (comparative naakter, superlative naaktst)

  1. nude, not wearing any clothing; can also apply to part of the body with exposed hide
  2. naked, bald, without protective fur, feathers etc. on the skin
  3. bare, stripped, reduced to its essence
    Zelfs de naakte waarheid verslaan is meer dan de naakte cijfers opgeven: de naakte feiten hebben vaak pas betekenis in samenhang
    Even covering the naked truth is more than listing the naked figures: the naked facts often only have meaning in context

Inflection

Declension of naakt
uninflected naakt
inflected naakte
comparative naakter
positive comparative superlative
predicative/adverbial naakt naakter het naaktst
het naaktste
indefinite m./f. sing. naakte naaktere naaktste
n. sing. naakt naakter naaktste
plural naakte naaktere naaktste
definite naakte naaktere naaktste
partitive naakts naakters

Synonyms

Antonyms

Derived terms

Noun

naakt n (plural naakten, diminutive naaktje n or nakie n)

  1. A nude, an artwork representing a naked subject
  2. nakie is informally used in the expression In m'n nakie — In the nude

Verb

naakt

  1. (deprecated template usage) second- and third-person singular present indicative of naken
  2. (deprecated template usage) (archaic) plural imperative of naken

Anagrams