ontlenen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From ont- +‎ lenen.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˌɔntˈleː.nə(n)/
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -eːnən

Verb

[edit]

ontlenen

  1. to borrow, to derive
    Het woord 'alfabet' is ontleend aan alpha (α) en beta (β), de eerste twee letters van het Griekse alfabet. — The word 'alphabet' is derived from alpha (α) and beta (β), the first two letters of the Greek alphabet.

Conjugation

[edit]
Conjugation of ontlenen (weak, prefixed)
infinitive ontlenen
past singular ontleende
past participle ontleend
infinitive ontlenen
gerund ontlenen n
present tense past tense
1st person singular ontleen ontleende
2nd person sing. (jij) ontleent, ontleen2 ontleende
2nd person sing. (u) ontleent ontleende
2nd person sing. (gij) ontleent ontleende
3rd person singular ontleent ontleende
plural ontlenen ontleenden
subjunctive sing.1 ontlene ontleende
subjunctive plur.1 ontlenen ontleenden
imperative sing. ontleen
imperative plur.1 ontleent
participles ontlenend ontleend
1) Archaic. 2) In case of inversion.
[edit]