opladen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From op +‎ laden.

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Verb

[edit]

opladen

  1. to charge, recharge

Conjugation

[edit]
Conjugation of opladen (weak with strong past participle, separable)
infinitive opladen
past singular laadde op
past participle opgeladen
infinitive opladen
gerund opladen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular laad op laadde op oplaad oplaadde
2nd person sing. (jij) laadt op, laad op2 laadde op oplaadt oplaadde
2nd person sing. (u) laadt op laadde op oplaadt oplaadde
2nd person sing. (gij) laadt op laadde op oplaadt oplaadde
3rd person singular laadt op laadde op oplaadt oplaadde
plural laden op laadden op opladen oplaadden
subjunctive sing.1 lade op laadde op oplade oplaadde
subjunctive plur.1 laden op laadden op opladen oplaadden
imperative sing. laad op
imperative plur.1 laadt op
participles opladend opgeladen
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Descendants

[edit]
  • Berbice Creole Dutch: latop

Anagrams

[edit]