uitverkoop

Dutch

Etymology

uit- +‎ verkoop

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈœy̯t.fər.ˌkoː.p/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: uit‧ver‧koop

Noun

uitverkoop m (plural uitverkopen, diminutive uitverkoopje n)

1. sale (a period of reduced prices)

   De avocado's waren in de uitverkoop, dus ik heb een paar kilo gekocht om guacamole van te maken.

   The avocados were on sale, so I bought a few kilos to make guacamole with.

Synonyms

• solden (Belgium)

Verb

uitverkoop

1. (deprecated template usage) first-person singular present indicative of uitverkopen (when using a subclause)

Anagrams

• verkoop uit