vastbesloten

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Etymology[edit]

Univerbation of vast +‎ besloten.

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ˌvɑst.bəˈsloː.tə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: vast‧be‧slo‧ten

Adjective[edit]

vastbesloten (comparative meer vastbesloten, superlative meest vastbesloten)

  1. determined, intent, resolved

Inflection[edit]

Inflection of vastbesloten
uninflected vastbesloten
inflected vastbesloten
comparative meer vastbesloten
positive comparative superlative
predicative/adverbial vastbesloten meer vastbesloten het meest vastbesloten
het meest vastbesloten
indefinite m./f. sing. vastbesloten meer vastbesloten meest vastbesloten
n. sing. vastbesloten meer vastbesloten meest vastbesloten
plural vastbesloten meer vastbesloten meest vastbesloten
definite vastbesloten meer vastbesloten meest vastbesloten
partitive vastbeslotens meer vastbeslotens

Derived terms[edit]

Descendants[edit]

  • Afrikaans: vasbeslote